Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van de gronden.
Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de gronden ontbraken en X geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid dit verzuim te herstellen. X is op correcte wijze peremptoir gesteld. Gegeven het uitblijven van gronden was er voor de heffingsambtenaar ook redelijkerwijs geen twijfel over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar kon er, gelet op art. 7:3, aanhef en onder a, van de Awb, van afzien om (de gemachtigde van) X in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:3
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Algemene wet bestuursrecht 6:5