Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. De heffingsambtenaar vraagt de (beweerde) gemachtigde van X tweemaal om een schriftelijke machtiging te overleggen. Als een antwoord uitblijft, verklaart de heffingsambtenaar X niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. De gemachtigde stelt de twee brieven van de heffingsambtenaar nooit te hebben ontvangen.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de twee brieven met daarin een verzoek om een machtiging wel degelijk zijn verzonden. Gelet op de toelichting die de heffingsambtenaar op zitting heeft gegeven over het postregistratiesysteem acht de rechtbank verzending van de brieven aannemelijk. Nu X in de bezwaarfase geen machtiging heeft overgelegd, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:24
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5