De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht slechts heeft onderzocht of X door de box 3-heffing is geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Hierbij mag dan ook rekening worden gehouden met het feit dat X een persoonsgebonden aftrek in aanmerking heeft genomen.
Tot het vermogen van X behoort een woning die wordt bewoond door zijn ex. Het box 3-vermogen van X bestaat met name uit deze woning. In 2015 is hij € 491 aan vermogensrendementsheffing verschuldigd. X acht het forfaitaire rendement onredelijk en in strijd met art. 1 EP EVRM. X gaat in cassatie en stelt dat er sprake is van een individuele en buitensporige last. Hij stelt daarbij dat hij geen rendement heeft behaald op de (helft van de) woning. Volgens X wordt dan geheven over niet bestaande vermogensinkomsten.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht slechts heeft onderzocht of X door de box 3-heffing is geconfronteerd met een individuele en buitensporige last gezien de gestelde schending van art. 1 EP EVRM. Vervolgens merkt de Hoge Raad op dat hierbij de gehele financiële situatie van X in ogenschouw moet worden genomen en dat het inkomen uit werk en woning van X daarbij een belangrijk aanknopingspunt is. Hierbij mag dan ook rekening worden gehouden met het feit dat X een persoonsgebonden aftrek in aanmerking heeft genomen in verband met het aan de ex-echtgenote ter beschikking stellen van de woning. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2