Hof Amsterdam verklaart het hoger beroep van X deels gegrond. De inspecteur moet opnieuw beslissen op het bezwaar tegen de boete omzetbelasting.

De inspecteur legt aan X een naheffingsaanslag omzetbelasting op over de jaren 2004 t/m 2006 en twee navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005, telkens met een boete. De bezwaarschriften die X tegen de aanslagen en boeten indient, zijn door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Rechtbank Haarlem verklaart de beroepen van X vervolgens ongegrond.

Hof Amsterdam verklaart het hoger beroep van X deels gegrond. Het hof stelt voorop dat nu de belastingaanslagen op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt en gesteld noch gebleken is dat de bekendmaking pas heeft plaatsgevonden na dagtekening van de aanslagbiljetten, de bezwaren slechts met toepassing van art. 6:11 Algemene wet bestuursrecht ontvankelijk kunnen zijn. Het hof oordeelt vervolgens dat er geen sprake is van een verschoonbare of niet aan X toe te rekenen termijnoverschrijding. Omtrent de feitelijke ontvangst van de aanslagbiljetten resteert enige onzekerheid, welke – voor zover het de boetebeschikkingen betreft, waarop de door artikel 6 EVRM gewaarborgde verdedigingsrechten van toepassing zijn – niet voor rekening van X mag blijven. Met betrekking tot de boetebeschikkingen inzake de IB/PVV heeft X niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, bezwaar gemaakt. Met betrekking tot de boetebeschikking inzake de omzetbelasting is dit wel het geval en is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en draagt de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van X tegen de boetebeschikking omzetbelasting.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

4

Gerelateerde artikelen