Belanghebbende, X, heeft beroep ingesteld betreffende een aan hem opgelegde WOZ-beschikking 2010. Rechtbank Breda verklaart het beroep gegrond en kent X een vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand toe voor de fase van bezwaar en beroep, berekend naar de waarden per punt (€ 218 respectievelijk € 437) zoals die golden ten tijde van de uitspraak. Verder kent de rechtbank voor deskundigenbijstand een vergoeding toe van € 100. In hoger beroep verhoogt Hof 's-Hertogenbosch die laatste vergoeding tot € 200. In verband met de daaruit voortvloeiende (gedeeltelijke) vernietiging van de uitspraak van de rechtbank kent het hof voor de fase van hoger beroep een vergoeding voor rechtsbijstand toe van tweemaal € 490, dat is de waarde per punt zoals deze gold ten tijde van de hofuitspraak. In cassatie betoogt X dat het hof ook voor de fase van bezwaar en beroep alsnog had moeten uitgaan van deze hogere waarden per punt.
De Hoge Raad oordeelt dat een hoger beroepsrechter wanneer hij een rechtbankuitspraak vernietigt, de door de rechtbank toegekende vergoeding voor rechtsbijstand in stand moet laten. Deze vergoeding is immers terecht en naar de juiste tarieven toegekend. Het hof moet deze eerdere vergoedingen niet wijzigen naar de tarieven die gelden ten tijde van het hoger beroep. Dat is slechts anders indien het hof zelf de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in eerdere fasen van de procedure moet vaststellen, omdat in die eerdere fasen ten onrechte geen vergoeding dan wel een onjuist berekende vergoeding van deze kosten is toegekend. Daarvan is in dit geval echter geen sprake, zodat het cassatieberoep van X ongegrond is.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75