Belanghebbende, X, doet aangifte loonheffingen voor het tijdvak april 2013. Zij voldoet een deel van het bedrag op aangifte en maakt vervolgens bezwaar tegen (een gedeelte) van de voldoening op aangifte. X betoogt dat voor dit gedeelte geen sprake is van loon in de zin van de Wet LB 1964. De chauffeurs aan wie de vergoeding is betaald, zijn niet aan te merken als werknemers, aldus X. De inspecteur legt voor het niet voldane bedrag een naheffingsaanslag loonheffing op met een boetebeschikking. Tegen deze beschikkingen maakt X bezwaar. In bezwaar vernietigt de inspecteur zowel de boete als de naheffingsaanslag. X stelt dat de inspecteur niet op al haar bezwaren is ingegaan door geen oordeel te geven over de vraag of de chauffeurs firmant dan wel werknemer zijn.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet verplicht was om in de uitspraak op bezwaar een inhoudelijk oordeel te geven over de inhoudingsplicht van X voor de loonheffingen. Omdat de inspecteur volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag en de boetebeschikking te vernietigen, hoefde hij niet inhoudelijk te reageren op de grief over de inhoudingsplicht. Het hof stemt in met het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur ten onrechte heeft verzuimd een bezwaarkostenvergoeding toe te kennen. De inspecteur heeft miskend dat X, door te verwijzen naar een eerder ingediend bezwaar, heeft verzocht om een kostenvergoeding.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15-2