Hof Amsterdam oordeelt dat er een wettelijke grondslag is om in Nederland erfbelasting te heffen en deze belastingheffing niet in strijd is met het discriminatieverbod. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X woont in Italië. Haar zus A is op 2 augustus 2018 overleden. A woonde toen in Nederland en had de Nederlandse en Italiaanse nationaliteit. A heeft een in Italië gelegen appartement gelegateerd aan X. De inspecteur legt een aanslag erfbelasting op naar de waarde van het legaat, verminderd met de Italiaanse belasting. X gaat in beroep. In geschil is of er sprake is van een belastbare verkrijging voor de Nederlandse erfbelasting en of de Nederlandse wet- en regelgeving in strijd is met het discriminatieverbod.

Hof Amsterdam (V-N 2022/16.1.3) oordeelt dat Nederland een wettelijke grondslag heeft om te heffen, omdat A ten tijde van het overlijden Nederland als woonplaats had. De woonplaats en nationaliteit van X zijn daarvoor niet relevant. Voor de toepassing van het discriminatieverbod uit het belastingverdrag moet X worden vergeleken met een persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft en hetzelfde legaat verkrijgt. Omdat beide situaties tot dezelfde Nederlandse belastingplicht leiden, is de belastingheffing niet in strijd met het discriminatieverbod. X' hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Italiaanse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 25

Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 47

Successiewet 1956 1

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Internationaal belastingrecht, Europees belastingrecht

Informatiesoort: VN Vandaag

Editie: 24 augustus

607

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen