X is eigenaar van twee tussenwoningen die te kampen hebben met bodem- en grondwaterverontreiniging. De WOZ-waarden voor de jaren 2011 t/m 2013 zijn vastgesteld op € 361.000, € 270.000 respectievelijk € 275.000 voor beide woningen.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 2 februari 2016, 14/00208, 15/00210, 15/00211 en 15/00212, V-N Vandaag 2016/341) oordeelt dat de bodem- en grondwaterverontreiniging niet kan leiden tot verlaging van de vastgestelde WOZ-waarden voor de woning van X. Daarbij neemt het hof allereerst in aanmerking dat de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de verkoopprijzen van woningen met en zonder verontreiniging niet wezenlijk verschillen. De omvang van de (rest)vervuiling op de percelen en de noodzaak van sanering zijn nog niet vast komen te staan. Door een aftrekpost van 25% toe te passen voor de vervuilde woningen heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met rompslomp bij een eventuele sanering. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 5 januari