De Belastingdienst heeft een kennisgroepstandpunt gepubliceerd naar aanleiding van de vraag of het achterwege blijven van een houdsterverliesbeschikking achteraf kan worden hersteld. De reactie van de kennisgroep is dat wanneer een houdsterverlies ten onrechte niet tijdig als zodanig bij beschikking is vastgesteld, het achterwege blijven van de houdsterkwalificatie in beginsel onherroepelijk vaststaat.

In de voorgelegde casus gaat het om de situatie waarbij X bv fungeert als houdster- en groepsfinancieringsmaatschappij. De verliezen van X bv kwalificeren materieel als houdsterverliezen op grond van art. 20 lid 4 (oud) Wet VPB 1969. Over het jaar 2018 heeft de inspecteur een verliesvaststellingsbeschikking vastgesteld zonder het verlies bij beschikking aan te merken als houdsterverlies.

Uit de beschouwing bij het antwoord blijkt dat als een materieel houdsterverlies niet conform art. 20b lid 1 jo. lid 5 (oud) Wet VPB 1969 bij beschikking als houdsterverlies in de zin van art. 20 lid 4 (oud) Wet VPB 1969 is vastgesteld, er geen sprake is van een beperkt verrekenbaar houdsterverlies. Herstel door de inspecteur van het achterwege blijven van een houdsterverliesbeschikking is mogelijk, maar alleen als sprake is van een nieuw feit, kwade trouw of een zogenoemde kenbare fout.

In de beschouwing wordt ook verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2002, 36901, V-N 2002/52.18 en de uitspraak van Hof Amsterdam van 4 oktober 2012, nr. 11/00381, V-N 2012/63.2.1.

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 34i

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 20b

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 20

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 19 april

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen