Belanghebbende, mevrouw X, krijgt in 2012 een grote schenking van haar vader. De schenking bestaat uit aandelen. Niet in geschil is dat het aldus verkregen ondernemingsvermogen ruim € 23 miljoen waard is en dat hierop voor ruim € 19 miljoen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) van toepassing is. In geschil is slechts hoe de latente IB-schuld van ruim € 1,4 mln. moet worden verwerkt. Bij de aanslagregeling is deze naar evenredigheid toegerekend aan het (voorwaardelijk) vrijgestelde en het belaste deel van de schenking. X stelt dat de latente schuld volledig ten laste van het belaste deel moet worden gebracht. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet de schuld evenredig aan het vrijgestelde en het belaste deel van de schenking worden toegerekend. X gaat in (sprong)cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de latente IB-schuld naar evenredigheid moet worden toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet-vrijgestelde deel van de schenking. Dit volgt namelijk uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, blz. 23) en uit HR 26 juni 1996, nr. 30.445, ECLI:NL:HR:1996:AA1883. X beroept zich vergeefs op HR 12 juli 2013, nr. 12/01745, V-N 2013/37.22.13, omdat dit arrest ziet op het vaststellen van de omvang van de BOF en niet op de toerekening van een latente IB-schuld. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen: