Belanghebbende, X, is in het jaar 2013 gehuwd. X heeft dat jaar een inkomen uit werk en woning van € 42 108. Zijn echtgenote heeft dat jaar geen inkomsten genoten. De maximale heffingskorting bedraagt dat jaar € 2001. Maar omdat de verhoging van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner met ingang van het jaar 2009 wordt afgebouwd is de echtgenote van X gekort op haar algemene heffingskorting. De vermindering bedroeg € 533. Deze korting is niet, alsnog, bij X als verhoging van zijn gecombineerde heffingskorting in aanmerking genomen. Het beroep van X tegen de hem opgelegde aanslag ib/pvv 2013 wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. Volgens X is de vermindering van de verhoging van de algemene heffingskorting niet toegestaan op grond van het Europese recht dan wel het IVBPR.
Hof 's-Hertogenbosch verklaart het hoger beroep van X ongegrond. Het is niet aan de rechter om te treden in de politieke afwegingen en keuzes van de wetgever, en de rechter mag de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet beoordelen, aldus het hof. De gewraakte bepaling (art. 8.9, tweede lid, Wet IB 2001) levert volgens het hof ook geen strijd op met door X aangevoerde bepalingen van Europees recht of andere internationale verdragsbepalingen. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.9
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 18 april