Hof Den Haag oordeelt dat de leegstaande huurwoningen niet tot de heffingsgrondslag van de VHH horen. Deze woningen zijn namelijk niet aan te merken als ‘voor verhuur bestemd’. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Stichting X is eigenaresse van 20.724 huurwoningen, waarvoor zij ruim € 10,1 mln aan verhuurderheffing (VHH) 2015 moet voldoen. Volgens X is de VHH echter in strijd met art. 1 EP. Verder stelt zij dat de 32 woningen die leeg staan niet tot de grondslag van de VHH behoren.

Hof Den Haag (V-N 2019/49.1.6) oordeelt dat op het niveau van regelgeving geen sprake is van een schending van art. 1 EP EVRM. De wetgever is namelijk op het niveau van de regelgeving gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling of sprake is van een redelijke en proportionele verhouding tussen het legitieme doel en het algemeen belang dat met de verhuurderheffing wordt nagestreefd, en de bescherming van individuele rechten van verhuurders (binnen de corporatiesector). Ook is geen individuele buitensporige last in de zin van art. 1 EP EVRM aanwezig. Het hof wijst er hierbij op dat de schulden en rentelasten in 2015 lager zijn dan in 2014. Wel zijn de 32 leegstaande woningen ten onrechte meegenomen in de VHH. Gelet op de bewoordingen ‘voor verhuur bestemd’, en de parlementaire geschiedenis, kwalificeren woningen die op de peildatum leeg staan, en niet (meer) te huur worden aangeboden, niet (meer) als huurwoning voor de VHH. X heeft recht op een teruggaaf van € 17.946.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Verhuurderheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 29 juni

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen