Belanghebbende, X bv, maakt deel uit van de Y-groep. Tot de Y-groep behoort ook D cv. D cv geeft in 2006 89 participaties van € 50.000 uit aan haar commanditaire vennoten. Een groot deel van de opbrengst wordt aan X bv uitgeleend. X bv leent het geld op haar beurt weer uit aan een Hongaarse vennootschap (N Kft.) en een Letse vennootschap (M SIA), waarin X bv een belang van 100% en 60% heeft. N Kft. en M SIA gebruiken het geld voor onroerendgoedprojecten. Voor de lening die X bv aan N Kft. verstrekt geldt een rente van12%. Op de leningen die N Kft. van banken heeft aangetrokken, moet N Kft. 8% rente betalen. De verkopen blijven echter achter bij de verwachtingen. X bv waardeert daarom eind 2008 de vordering van € 1.887.993 die zij op N Kft. heeft af naar nihil. De inspecteur accepteert de afwaardering niet. Rechtbank Haarlem oordeelt dat er geen sprake is van een onzakelijke lening. Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een onzakelijke lening is volgens de rechtbank niet uitsluitend van belang of er formele zekerheden zijn bedongen. Volgens de rechtbank moet er – naast de voorwaarden – ook worden gelet op de omstandigheden waaronder de lening is verstrekt. De rechtbank wijst er vervolgens op dat er sprake was van een nieuw project en dat de verwachting bestond dat de lening medio 2008 zou zijn terugbetaald. Het gelijk is aan X bv.
Hof Amsterdam oordeelt dat er geen sprake is van een onzakelijke lening en dat de afwaardering van de lening in aftrek kan komen van de winst. Het hof overweegt hierbij dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de tussen X bv en N Kft. overeengekomen rente niet een rente was zoals die destijds onder gelijke voorwaarden en omstandigheden tussen onafhankelijke derden overeen zou zijn gekomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8