Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat partijen bij het aangaan van de aanvullende lening een impliciete opschortende voorwaarde zijn overeengekomen. Er is dan geen sprake van een schenking bij de kwijtschelding van de lening.

A bv leent in 2007 € 166.670 aan B bv. De aandelen B bv zijn in handen van belanghebbende, X, de zoon van Q, de aandeelhouder van A bv. Op 2 januari 2008 worden de leningen uitgebreid. De schuld wordt in 2014 kwijtgescholden. Volgens de inspecteur houdt de kwijtschelding van de lening een schenking aan X in. Hij is van mening dat de aanvullende lening uit 2008 is verstrekt onder volstrekt onzakelijke voorwaarden en dat die lening is aangegaan onder een opschortende voorwaarde, inhoudende dat kwijtschelding zal plaatsvinden als het onzakelijke debiteurenrisico zich manifesteert. Volgens de inspecteur is dat het geval in 2014, wanneer de lening wordt kwijtgescholden.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat partijen bij het aangaan van de aanvullende lening een impliciete opschortende voorwaarde zijn overeengekomen. De rechtbank overweegt daarbij dat niet van belang is dat het risico van terugbetaling door de geldverstrekker wordt gedragen. Dat is namelijk een gegeven dat voor alle leningen geldt. Lenen betekent terugbetalen en het risico van niet-terugbetaling ligt altijd aan de zijde van de geldgever. Daaruit volgt echter nog geen schenking onder opschortende voorwaarde. Art. 15 SW is niet van toepassing, omdat de lening een vaste looptijd heeft en dus niet direct opeisbaar is. De rechtbank vernietigt de aanslag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 15

Successiewet 1956 1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 7 januari

60

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen