Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat toepassing van art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 niet in strijd komt met doel en strekking van de bepaling enkel omdat de deelnemingsverhoudingen binnen de fe niet zichtbaar zijn. Het hof wijst daarbij op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie.

X BV bezit alle aandelen in C BV en vormt met haar een fiscale eenheid voor de VPB. C BV bezit alle aandelen in tussenhoudster B BV, die aandelen houdt in diverse vennootschappen en daarmee een fe vormt. In de loop der jaren verkoopt B BV de aandelen in de deelnemingen. Ook worden deelnemingen ontbonden en vereffend. In verband daarmee geeft X BV in haar aangifte VPB een niet aftrekbaar vervreemdingsverlies van € 3,9 mln aan. In 2017 wordt B BV ontbonden en wordt haar vermogen vereffend. X BV geeft vervolgens een liquidatieverlies aan van € 5 mln. De inspecteur staat aftrek van het liquidatieverlies niet toe. X BV is het daar niet mee eens. Volgens haar is art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 niet van toepassing omdat de ratio van de bepaling wordt nageleefd. Er is geen sprake van dubbele verliesneming. Ook is het volgens X BV in strijd met doel en strekking van art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 dat verliezen definitief verloren gaan en is de bepaling beperkt tot situaties van misbruik. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het liquidatieverlies niet aftrekbaar is. Art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 moet grammaticaal worden uitgelegd. X gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat toepassing van art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 niet in strijd komt met doel en strekking van de bepaling enkel omdat de deelnemingsverhoudingen binnen de fe niet zichtbaar zijn. Het hof wijst daarbij op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie. Het hof overweegt dat ook niet vaststaat dat ten tijde van het in aanmerking nemen van een liquidatieverlies sprake is van een situatie waarin de door de (verlieslatende) dochter geleden verliezen verloren zijn gaan. Verder is van belang dat sprake is van een situatie waarin tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord die is vervreemd, die in waarde is gedaald sinds de verkrijging van de deelneming in het ontbonden lichaam en waarin het liquidatieverlies het bedrag van die waardedaling niet te boven gaat. Op grond van de bewoordingen van art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 kan dan geen liquidatieverlies in aanmerking worden genomen. Daarnaast merkt het hof nog op dat de door X BV ervaren spanning tussen de wettekst en doel en strekking van de bepaling haar oorzaak niet zozeer vindt in art. 13d lid 4 Wet VPB 1969, maar veeleer in de samenloop met de fe-regeling. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Lees ook het thema Deelnemingsvrijstelling: Onbelaste inkomsten uit dochtervennootschappen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15af

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13d

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Editie: 12 november

Informatiesoort: VN Vandaag

571

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen