Volgens de Hoge Raad geeft het hofoordeel, dat belanghebbende (potentieel) in concurrentie treedt als bedoeld in art. 4, onderdeel a, Wet Vpb 1969, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Stichting X organiseert ieder jaar een tweedaags rhythm-and-bluesfestival om deze muziek meer bekendheid te geven. In geschil is de Vpb-aanslag over 2005. Rechtbank Breda oordeelt dat X - gelet op de behaalde exploitatieoverschotten - Vpb-plichtig is. X is echter vrijgesteld op grond van art. 6 Wet Vpb 1969, aangezien zij een algemeen maatschappelijk belang nastreeft. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat X in concurrentie treedt met naar de winst belaste organisatoren van andere festivals en muziekevenementen, en dat X dus op grond van art. 4 Wet Vpb 1969 een onderneming drijft. Het maakt niet uit dat de plaatselijke (horeca)ondernemers juist profiteren van het festival. X gaat in cassatie.

Volgens de Hoge Raad geven de oordelen van het hof geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting over art. 4, onderdeel a, Wet Vpb 1969.  In het midden kan worden gelaten of sprake is van een winststreven, aangezien X belastingplichtig is op grond van voormeld art. 4, onderdeel a. De oordelen van het hof dat X geen lichaam is waarbij de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat, en dat het enkel organiseren van het festival niet voldoende is voor de conclusie dat sprake is van de behartiging van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang als bedoeld in art. 6 Wet Vpb 1969, kunnen ook niet in cassatie op juistheid worden getoetst. Deze oordelen zijn ook niet onbegrijpelijk. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

5

Gerelateerde artikelen