Belanghebbende, X, stelt beroep in tegen een WOZ-beschikking 2015 van de gemeente Amsterdam.
Rechtbank Amsterdam acht het toegestaan dat een belanghebbende eerst in beroep concludeert tot verhoging van de WOZ-waarde. In dit geval heeft X ter zitting voor het eerst een hogere in plaats van een lagere WOZ-waarde bepleit. Het bepaalde in art. 6:13 van de Awb staat er niet aan in de weg dat X in beroep nieuwe gronden kan indienen. Het betreft hier eenzelfde onderdeel van het besluit, namelijk de vaststelling van de WOZ-waarde. Het verzoek van X om een hogere WOZ-waarde is laat maar niet in strijd met de goede procesorde. De heffingsambtenaar was ter zitting in staat om het standpunt van X gemotiveerd te weerspreken en heeft in de aanloop naar en ter zitting van de meervoudige kamer voldoende gelegenheid gehad zich op deze gewijzigde stellingname voor te bereiden en daarop te reageren. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever met de wijziging van art. 29 van de Wet WOZ heeft beoogd mogelijk te maken dat in bezwaar of beroep de WOZ-waarde op een hogere waarde kan worden vastgesteld (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8122, V-N 2017/4.25.13). De wetgever heeft daarbij niet voorzien in overgangsrecht, zodat de wetswijziging onmiddellijke werking heeft. Het is daarom mogelijk alsnog een hogere WOZ-waarde vast te stellen. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waardes op de juiste hoogte heeft vastgesteld.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 29
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Amsterdam
Editie: 4 juli