Belanghebbende, X, is een stichting die bezwaar maakt tegen een WOZ-beschikking 2015 van de gemeente Maastricht. X verzoekt later om vergoeding van de kosten van bezwaar. De heffingsambtenaar wijst het bezwaar tegen de WOZ-waarde af, waarna X beroep instelt. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. X stelt geen rechtsmiddelen in tegen de rechtbankuitspraak, maar stuurt de heffingsambtenaar wel een herinnering over zijn verzoek om een kostenvergoeding. De heffingsambtenaar beslist alsnog (negatief) op het verzoek van X en wijst erop dat tegen deze beslissing bezwaar mogelijk is. X maakt bezwaar, maar dit wordt door de heffingsambtenaar afgewezen, waarna X beroep instelt.
Rechtbank Limburg oordeelt dat de heffingsambtenaar tweemaal in de fout is gegaan bij de behandeling van het verzoek van X om een bezwaarkostenvergoeding. Allereerst had de heffingsambtenaar tegelijkertijd met de uitspraak op bezwaar moeten beslissen op het kostenverzoek. Dit heeft de heffingsambtenaar niet gedaan. Om zijn fout te herstellen heeft hij vervolgens bij voor bezwaar vatbare beslissing alsnog een besluit genomen. Ook dit is niet juist. De latere beslissing moet namelijk op één lijn worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar waartegen afzonderlijk beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld (HR 14 november 2014, nr. 14/00760, V-N 2014/59.4). De haffingsambtenaar had het tegen zijn beslissing gerichte bezwaarschrift als beroepschrift moeten doorsturen naar de rechtbank. De rechtbank oordeelt verder dat de heffingsambtenaar het verzoek van X terecht heeft afgewezen. X heeft geen recht op een schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn. X heeft voor de beroepsfase recht op een proceskostenvergoeding.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15-2