Belanghebbende, X, sluit in 2008 een nieuwe hypotheek af waarmee hij onder meer zijn oude hypotheek aflost. De inspecteur is van mening dat een deel van de nieuwe hypotheek niet kwalificeert als eigenwoningschuld en brengt X hiervan schriftelijk op de hoogte. Wanneer de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 toch conform de door X ingediende aangiften worden opgelegd, neemt X contact op met de inspecteur om zijn verbazing uit te spreken. De inspecteur legt daarna de thans in geschil zijnde navorderingsaanslagen op waarbij de aftrek van rente alsnog wordt gecorrigeerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 11 juni 2014, 13/00838 en 13/00839, V-N vandaag 2014/1228) oordeelt dat de inspecteur navorderingsaanslagen mocht opleggen nadat door een fout een deel van de rente op de nieuwe hypotheek van X onterecht in aftrek was toegestaan in de primitieve aanslagen. De fout bestond erin dat een medewerker van de Belastingdienst heeft nagelaten de aangiften van X in het traject van geautomatiseerde afdoening en verwerking van aangiften te blokkeren. Er is volgens het hof sprake van een fout als bedoeld in art. 16 lid 2 onder c AWR. Uit het feit dat X zelf contact heeft opgenomen met de Belastingdienst na ontvangst van de primitieve aanslagen, blijkt dat eveneens is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Navordering is dan toegestaan. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16 lid 2-c