Hof Den Haag oordeelt dat X bv in fraudem legis heeft gehandeld. Wel bestaat er nog recht op aftrek van rente voor zover de aandeelhouderslening is aangewend voor de herfinanciering van bestaande schulden. Het hof stelt alsdan de aftrekbare rente vast op € 2,6 mln.

Het Luxemburgse B S.à.r.l. houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. De aandelen B S.à.r.l. worden gehouden door twee fondsen die op de Kaaiman Eilanden zijn gevestigd, en in handen zijn van A, een van de grootste private equity ondernemingen ter wereld. In verband met de overname van de F-groep, stort B S.à.r.l. € 43 mln aan kapitaal op de aandelen in X bv, en trekt X bv € 634,8 mln aan leningen aan van B S.à.r.l (shareholder loan [SHL]). In haar VPB-aangifte 2010-2011 brengt X de rente van € 45,2 mln op de lening in aftrek van haar winst. De inspecteur is van mening dat dit niet mogelijk is. Hij stelt onder andere dat de SHL (vermomd) eigen vermogen is van X bv en dat dus geen sprake is van een geldlening. Anders is sprake van een deelnemerschapslening. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv de rente op de aandeelhouderslening niet in aftrek kan brengen, omdat sprake is van een deelnemerschapslening. Hof Amsterdam is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Het hof staat uiteindelijk aftrek van € 5 mln aan rente toe en stelt het belastbaar bedrag vast op € 1,7 mln. De staatssecretaris en X bv gaan in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de stelling van de inspecteur, dat de door X bv gecreëerde renteaftrek in strijd is met doel en strekking van de Wet VPB 1969, nog moet worden behandeld en verwijst de zaak daarvoor naar Hof Den Haag. Verder slaagt het beroep van X bv op de tegenbewijsregeling van art. 10a lid 3 letter a Wet VPB 1969.

Hof Den Haag oordeelt, na een uitvoerige analyse, dat X bv in fraudem legis heeft gehandeld. Wel bestaat er nog recht op aftrek van rente voor zover de aandeelhouderslening is aangewend voor de herfinanciering van bestaande schulden. Het hof stelt alsdan de aftrekbare rente vast op € 2,6 mln. Hierbij neemt het hof in acht dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat de aandeelhouderslening civielrechtelijk moet worden beschouwd als een lening en dat geen sprake is van een schijnlening. Verder is er ook overeenstemming over de kwalificatie van de aandeelhouderslening als een onzakelijke lening. Daarom is na verwijzing niet langer in geschil dat een bedrag van € 37,8 mln van het totale bedrag aan rente van € 45,2 mln niet aftrekbaar is. Het hof vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 4,1 mln.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Inkomstenbelasting

Editie: 13 november

Informatiesoort: VN Vandaag

525

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen