X geniet in het jaar 2009 een bijstandsuitkering van € 13 116. De uitkering is stopgezet omdat X niet voldeed aan de sollicitatieplicht. In het jaar 2010 ontving X nog € 19 van de gemeente. Daarnaast beschikt hij over een bescheiden banksaldo. In zijn aangifte ib/pvv over het jaar 2010 geeft X een belastbaar inkomen uit werk en woning aan van € 19. De inspecteur verzoekt X herhaaldelijk om aan te geven op welke wijze hij in het jaar 2010 in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. X geeft aan dat sociale vraagstukken niet tot de bevoegdheid van de inspecteur behoren en hij geeft de gevraagde informatie niet. De inspecteur wijkt vervolgens van de aangifte af en stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 20 019. Het beroep van X tegen de aanslag ib/pvv wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag beslist dat er onvoldoende bewijs is voor het oordeel dat X voor het jaar 2010 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit ondanks dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat X in het jaar 2010 belastbare inkomsten heeft gehad die hij niet in zijn aangifte heeft vermeld en hij informatie had moeten verstrekken over de wijze waarop hij in dat jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Nu de inspecteur de in geschil zijnde aanslag heeft opgelegd zonder eerst een informatiebeschikking te nemen en hij niet is geslaagd te bewijzen dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan, ontbreekt een grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof beslist dat, ondanks het ongeoorloofde stilzwijgen van X, niet aannemelijk is geworden dat hij in het jaar 2010 overige inkomsten uit arbeid heeft genoten van € 20 000. Het hoger beroep is gegrond. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt op € 19 vastgesteld.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 25
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a