De heer A doet in maart 2010 IB-aangifte over 2009 en krijgt hierdoor een teruggaaf van € 12.040. Deze voorlopige aanslag is opgelegd conform de aangifte. A overlijdt in 2011. In 2012 wordt de definitieve aanslag aan A opgelegd met een te betalen bedrag van € 13.152, inclusief € 958 heffingsrente. In de aangifte waren namelijk niet alle looninkomsten vermeld. Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen aanleiding is voor matiging of vernietiging van de aanslag. De materiële belastingschuld vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de wet. De heffingsrente wordt, conform het uiteindelijke standpunt van de inspecteur op de zitting, wel gematigd naar € 592. Volgens de inspecteur is namelijk sprake van ‘bijzondere omstandigheden'. De erven van A, belanghebbenden, stellen in hoger beroep dat de aanslag erfbelasting onherroepelijk vaststond, zodat de inspecteur daardoor het recht had verwerkt de onderhavige IB-aanslag op te leggen.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur door het opleggen van de aanslag IB geen rechtsregel heeft geschonden, noch heeft gehandeld in strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. De erven van A maken op geen enkele wijze aannemelijk dat A in 2009 aftrekposten zou hebben gehad die vaststelling van de aanslag conform de aangifte zouden rechtvaardigen. De erven van A hebben hun stelling hierover niet geschraagd met feiten of omstandigheden. Het hoger beroep van de erven van A is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 24 oktober