Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat met het postuum aan de heer Y opleggen van de IB-aanslag de aanslag erfbelasting niet wordt ‘heropend'. Het bezwaar dat de erven van diens enige erfgename A tegen de aanslag erfbelasting hebben gemaakt, is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Aan mevrouw A (erflaatster) is in november 2011 een aanslag erfbelasting opgelegd in verband met de nalatenschap van haar broer, de heer Y. De erven van A, belanghebbenden, gaan september 2012 alsnog in bezwaar tegen deze aanslag. Aanleiding hiervoor was de jurisprudentie inzake de strijdigheid van de SW-bedrijfsopvolgingsfaciliteit met het volkenrechtelijke gelijkheidsbeginsel. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.  Het maakt voor de ontvankelijkheid niet uit dat aan Y in juli 2012 een IB-aanslag over 2009 is opgelegd, waardoor de onderhavige aanslag in november 2012 ambtshalve is verminderd. Tegen de "tweede" uitspraak op bezwaar d.d. 27 november 2012 is namelijk geen beroep mogelijk. Het betreft nl. een ambtshalve vermindering. De erven gaan in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat met het postuum aan Y opleggen van de IB-aanslag de in het geding zijnde aanslag niet wordt ‘heropend'. De rechtsmiddelen van bezwaar en beroep herleven hierdoor dus niet. Het feit dat de IB-aanslag mede bepalend is voor de omvang van de erfrechtelijke verkrijging en dat de onherroepelijk vaststaande aanslag erfbelasting inmiddels ook ambtshalve is verminderd, staat hier los van. Het hoger beroep van de erven van A is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:9

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Algemene wet bestuursrecht 6:11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 24 oktober

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen