Belanghebbende, X, is door het overlijden van haar vader in 2012 mede-eigenaar geworden van een aantal onroerende zaken. X verzoekt de heffingsambtenaar om afgifte van op haar naam gestelde WOZ-beschikkingen 2012. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de gemeente het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat voor X reeds een rechtsingang heeft opengestaan die ook is benut.
De Hoge Raad oordeelt dat X als erfgenaam op grond van art. 26 Wet WOZ recht heeft op eigen WOZ-beschikkingen 2012 ondanks het feit dat haar broer al eerder “namens de erven” bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen die nog aan de vader waren opgelegd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever iedereen die fiscale gevolgen ondervindt van de WOZ-waarde de mogelijkheid heeft willen geven tegen de waarde bezwaar en beroep aan te tekenen (zie Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 19). Dit geldt ook voor personen die als erfgenaam eigenaar worden van een onroerende zaak. De WOZ-waarde is niet alleen van belang voor de hoogte van de nalatenschap maar ook voor de belastingheffing van individuele erfgenamen. De met art. 26 Wet WOZ beoogde rechtsbescherming zou in het gedrang komen indien X geen eigen WOZ-beschikking meer zou kunnen opvragen nadat haar broer (als executeur) namens de gezamenlijke erfgenamen bezwaar heeft gemaakt. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond en draagt de heffingsambtenaar op om X alsnog de gevraagde WOZ-beschikking te verstrekken.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 26
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 21 oktober