X vof exploiteert een taxibedrijf en koopt daartoe twee auto's. Vanwege het beoogde gebruik voor taxivervoer zijn BPM-teruggaven en mrb-vrijstellingen aan haar verleend. Volgens de inspecteur maakt X vof niet aannemelijk dat de auto's voor 90% of meer voor taxivervoer zijn gebruikt. Bij een boekenonderzoek is de rittenadministratie namelijk ondeugdelijk bevonden. Zo is de rittenadministratie vervalst om te voldoen aan de wettelijke rij- en rusttijden. Daarnaast blijkt uit CJIB-waarnemingen en zichtwaarnemingen dat de auto’s vaak reden terwijl deze volgens de rittenstaat niet reden of ergens anders reden. In geschil zijn de betreffende BPM- en mrb-naheffingsaanslagen van in totaal € 27.860. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. X vof gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat reeds uit de CJIB-waarnemingen en de verklaringen van een vennoot van X vof over het vervalsen van de rittenadministratie volgt dat deze niet als bewijs voor het gebruik van de auto's als taxi kan dienen. De vraag of de zichtwaarnemingen mogen worden gebruikt als bewijs (zie HR 24 februari 2017, 15/02068, V-N 2017/12.3), kan dus in het midden blijven. Het beroep van X vof is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 72
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 21 oktober