De Hoge Raad oordeelt dat voor het bewijs van verzending van een digitaal aangeboden poststuk dezelfde regels gelden als bij verzending op de ‘ouderwetse wijze’. In dit geval heeft X de tijdige indiening van zijn bezwaar niet aannemelijk gemaakt.

X stelt op 30 december 2017 de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar stelt het bezwaar niet te hebben ontvangen.

De Hoge Raad oordeelt dat voor het bewijs van verzending van een digitaal aangeboden poststuk dezelfde regels gelden als bij verzending op de ‘ouderwetse wijze’. Van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post als bedoeld in art. 6:9 Awb is sprake, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk via de postdienst de geadresseerde te doen bereiken (zie HR 8 juli 1996, BNB 1996/268). Het oordeel van het hof komt erop neer dat uit de door X ingebrachte stukken niet is af te leiden dat het geheel van de door X opgesomde handelingen daadwerkelijk is geëindigd met terpostbezorging. Dat oordeel is verweven met waardering van feitelijke aard en is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gelet op het voorgaande ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:9

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 21 oktober

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen