Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de heer X als rijnvarende onder het Rijnvarendenverdrag valt, zodat de Luxemburgse E101-verklaring niet bindend is voor Nederland. De verklaring is namelijk niet verstrekt in het kader van het Rijnvarendenverdrag. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, de heer X, woont in Nederland en werkt in 2006 als kapitein op een binnenvaartschip. Het schip is voorzien van een Rijnvaartverklaring uit 1999, waarop geen exploitant is vermeld. Het schip is eigendom van B vof, die is gevestigd in Nederland. X is in 2006 in loondienst bij een bedrijf dat is gevestigd in Luxemburg en hij beschikt over een Luxemburgse E101-verklaring. In geschil is of X, die jonger is dan 65 jaar, in Nederland verzekerd is en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Rechtbank Noord-Nederland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep. De zaak is aangehouden in afwachting van het oordeel van het Hof van Justitie EU (9 september 2015, nrs. C-72/14 en C-197/14, V-N 2015/44.17) en de Hoge Raad (22 januari 2016, nr. 12/03718, V-N 2016/6.13).

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 15 augustus 2017, 13/00694, V-N 2017/55.1.3) oordeelt dat X als rijnvarende onder het Rijnvarendenverdrag valt, zodat de Luxemburgse E101-verklaring niet bindend is voor Nederland. De verklaring is namelijk niet verstrekt in het kader van het Rijnvarendenverdrag. Aangezien de materiële exploitant van het schip in Nederland is gevestigd, is op X de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing. Het maakt niet uit dat op 25 augustus 2006 door Luxemburg een Certificat d'exploitant is afgegeven, waarin zijn werkgever als exploitant van het schip is vermeld. Deze verklaring is namelijk niet gelijk te stellen aan een Rijnvaartverklaring. Het beroep van X is ongegrond. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn krijgt X wel een immateriële schadevergoeding van € 2.500. De inspecteur moet voorts de helft van het griffierecht aan X vergoeden. De inspecteur en de Staat moeten ook elk € 618,75, zijnde de helft van zijn proceskosten betalen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 58

Algemene Ouderdomswet 6a

Algemene Ouderdomswet 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 4 oktober

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen