Hof Arnhem-Leeuwarden is van mening dat er geen enkele samenhang tussen de AOV-uitkering, het raadslidmaatschap en de Thaise activiteiten van X bestaat. Er is geen sprake van één onderneming waardoor de Thaise activiteiten alsnog als onderdeel van een bron van inkomen zouden kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

X staat sinds het jaar 1991 bij de KvK ingeschreven als eenmanszaak. Daarvóór werkte X als zelfstandige loodgieter, maar is hiervoor arbeidsongeschikt geraakt. In de jaren 2008, 2009 en 2010 is X commissielid geweest van een politieke partij. Sinds het jaar 2010 is hij gemeenteraadslid. X ontvangt hiervoor een vergoeding. In de jaren 2010 en 2011 is X zich gaan oriënteren om activiteiten in Thailand te ontplooien. In het jaar 2012 heeft X met dit doel Thailand bezocht, waarna in 2013 een rijstplantage is opgestart. X heeft over de jaren 2009 tot en met 2012 aangifte gedaan voor de ib/pvv en zijn inkomsten uit de genoemde activiteiten verantwoord als winst uit onderneming. X ontvangt naast een WAZ-uitkering een uitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze uitkeringen geeft X als belastbare periodieke uitkering aan. X trekt onder andere de kosten van een werkruimte in zijn gehuurde woning en de autokosten en de kosten van zijn Thaise activiteiten af. Naar aanleiding van een boekenonderzoek worden aan X de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen ib/pvv en zvw over de periode 2009 tot en met 2012 opgelegd. Volgens de inspecteur vormen de Thaise activiteiten geen bron van inkomen en valt het inkomen dat verdiend wordt met het raadslidmaatschap onder het resultaat uit overige werkzaamheden. X gaat in beroep. Rechtbank Gelderland staat alleen de in aftrek gebrachte autokosten toe. X gaat in hoger beroep.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 10 oktober 2017, 16/01351 t/m 16/01356, V-N 2017/62.1.1) bestaat er, gezien de aard van de verschillende activiteiten en het ontbreken van iedere economische of commerciële verbondenheid daartussen, geen enkele samenhang tussen de AOV-uitkering, het raadslidmaatschap en de Thaise activiteiten. Van één onderneming, waardoor de Thaise activiteiten alsnog als onderdeel van een bron van inkomen kunnen worden aangemerkt, is geen sprake. Niet van belang is dat, zoals X heeft aangevoerd, alle activiteiten zijn terug te voeren op hem in persoon, noch dat de ene activiteit nodig is om de andere te financieren. Verder is het hof van mening dat niet is gebleken dat de werkruimte een dusdanige zelfstandigheid bezit, dat zij ook als zodanig zou kunnen worden verhuurd aan derden. De inspecteur heeft daarom terecht de huisvestingskosten in de in geschil zijnde jaren gecorrigeerd. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Wet inkomstenbelasting 2001 3.16

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 4 oktober

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen