De Belastingdienst heeft aan belanghebbende, X, in het kader van het project "Bank zonder Naam" navorderingsaanslagen opgelegd. Als de inspecteur de bezwaren van X afwijst, stelt de gemachtigde van X beroep in bij Rechtbank 's-Gravenhage. Bij aanvang van de mondelinge behandeling van de beroepen wraakt de gemachtigde twee van de drie rechters die de zaak behandelen. De gemachtigde voert als reden aan dat deze rechters eerder in een vergelijkbare zaak over dezelfde rechtsvragen hebben beslist. Daardoor is er sprake van vooringenomenheid dan wel is bij X de vrees ontstaan dat deze rechters niet in staat zullen zijn om zich los te maken van hun eerdere oordeel, aldus de gemachtigde.
Rechtbank 's-Gravenhage stelt vast dat de gemachtigde pas op de zitting twee rechters heeft gewraakt hoewel de samenstelling van de meervoudige kamer hem al twee maanden bekend was. Art. 8:16 lid 1 Awb schrijft voor dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan dat verzoek ten grondslag liggen aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek tot wraking is niet tijdig gedaan en is daarmee niet-ontvankelijk. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog dat de enkele omstandigheid dat de gewraakte rechters in vergelijkbare zaken uitspraken hebben gedaan, niet met zich meebrengt dat zij niet onpartijdig zouden zijn (EHRM 24 maart 2009, 32271/04, NJ 2009, 534 en HR 13 april 2012, nr. 11/04374, V-N 2012/20.11).