De Hoge Raad oordeelt dat Hof Den Haag mogelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat de opwaardering van een eerder afgewaardeerde vordering op een niet-gelieerde Spaanse distributeur behoort tot de belastbare winst.

Belanghebbende, X bv, is een fiscale eenheid die onderdeel is van een Japans concern. X bv gaat over tot afwaardering van een vordering van dochtermaatschappij C op een niet-gelieerde Spaanse distributeur (E), die financieel in zwaar weer zit. Hierna wordt E opgekocht door een Amerikaanse zustervennootschap van X bv (D), die daarbij de voldoening van de vordering van X bv garandeert. X bv besluit de vorderingen commercieel weer op te waarderen, maar laat dit fiscaal achterwege omdat de opwaardering volgens haar in de kapitaalsfeer valt. Hof Den Haag oordeelt echter dat de opwaardering behoort tot de belastbare winst.

De Hoge Raad oordeelt dat Hof Den Haag mogelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat de opwaardering van een eerder afgewaardeerde vordering op een niet-gelieerde Spaanse distributeur behoort tot de belastbare winst. Het hof heeft geoordeeld dat de garantstelling door D niet haar oorzaak vond in de vennootschappelijke betrekkingen, maar volgens de Hoge Raad kunnen de overwegingen van het hof die beslissing niet dragen. Door de garantstelling heeft zich bij C een vermogenstoename voorgedaan. Ook indien C naar burgerlijk recht geen partij was bij de garantstelling, sluit dit geenszins de mogelijkheid uit dat die vermogenstoename (gedeeltelijk) is opgekomen in haar hoedanigheid van (middellijke) dochtervennootschap van de Japanse moedervennootschap. Het oordeel van het hof dat door de garantstelling de positie van E op de geldmarkt werd verbeterd, is zonder nadere redengeving die ontbreekt onbegrijpelijk. Het feit dat de door de garantstelling weer volwaardig geworden vorderingen voortvloeiden uit op zichzelf bezien zakelijke overeenkomsten, sluit ten slotte geenszins uit dat de vermogenstoename (gedeeltelijk) haar oorzaak vond in de vennootschappelijke betrekkingen. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X bv gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam. Dat hof zal opnieuw moeten onderzoeken of het voordeel van C geheel of ten dele zijn grond vindt in haar vennootschappelijke betrekkingen, daarbij rekening houdend met de zakelijke belangen van D onderscheidenlijk C bij het financieel overeind houden van E.

Lees ook de thema's Eigen vermogen versus vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting en De fiscale eenheid bij grensoverschrijdende situaties.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8-1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 juli

45

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen