Belanghebbenden, de heren A en B, alsmede hun bv's (A bv en B bv), zijn door de ontvanger op de voet van art. 40 Inv. 1990 aansprakelijk gesteld voor de helft van de VPB-schuld van C bv. Binnen de fiscale eenheid C bv werd tot eind 2007 een supermarkt geëxploiteerd. Alle betreffende activa en passiva zijn toen verkocht aan derden. De levering hiervan vond plaats op 14 januari 2008. De vorderingen op de kopers waren kort daarvoor overgedragen aan A bv en B bv. Op dezelfde dag hebben A bv en B bv de aandelen C bv verkocht aan I bv. Hierbij is rekening gehouden met een VPB-latentie van 19%. Het kennelijke doel van de constructie was om de gerealiseerde boekwinst te compenseren met fiscale verliezen van de fiscale eenheid van de koper.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat belanghebbenden aannemelijk maken dat zij ten tijde van de vervreemding niet wisten of behoorden te weten dat de koper van de aandelen of een derde door het entameren van buiten de normale bedrijfsvoering liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken (zie HR 27 juni 2014, nr. 13/03045, V-N 2014/34.25). De VPB-schuld van C bv was namelijk niet gesteld op de nominale waarde, maar op de (lagere) latente schuld. Bovendien hebben zij zich laten bijstaan door een belastingadviseur van een gerenommeerd kantoor, die de financiële positie van de koper heeft laten beoordelen door een registeraccountant. Volgens de adviseur was de hele constructie verantwoord. Het maakt dus niet uit dat te weinig zekerheden waren ingebouwd en dat de constructie civielrechtelijk mogelijk rammelde. Het beroep van belanghebbenden is gegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Invordering
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 17 januari