Hof Leeuwarden oordeelt dat de door de inspecteur verdedigde opvatting weliswaar mogelijk is, maar dwingt de tekst van de wet niet noodzakelijk in de door de inspecteur verdedigde richting.

Belanghebbende (X) gaat op 1 januari 1995 een maatschap aan met haar echtgenoot (E) en haar ouders (A en B). A en B brengen het gebruik en genot ten aanzien van de gebouwen, cultuurgronden en quota in de maatschap in. Per 30 december 2004 wordt de maatschap ontbonden in verband met het uittreden van A en B. De onderneming wordt vervolgens geruisloos doorgeschoven. Belanghebbende is € 150.000 verschuldigd voor de overname van de overneming. Het restant – van € 1.202.691 – wordt geschonken. Belanghebbende verzoekt in de aangifte voor het schenkingsrecht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) ex art. 35b en 35 c SW en berekent het verschuldigde schenkingsrecht op € 264.414, welk bedrag volgens belanghebbende geheel in de vorm van een voorwaardelijk onbelaste conserverende aanslag moet worden opgelegd. De inspecteur wijkt af van de aangifte en stelt dat € 73.624 via een reguliere aanslag zal worden opgelegd. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende namelijk ten onrechte de passiva bij het bepalen van de liquidatiewaarde buiten beschouwing gelaten. Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende vermindert de inspecteur de reguliere aanslag naar nihil en legt daarvoor een conserverende navorderingsaanslag van € 73.624 op. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat langlopende schulden en belastinglatenties niet zijn aan te merken als tegenprestaties in de zin van art. 7c Uitv. reg. SW. De rechtbank stelt namelijk vast dat belanghebbende de bestanddelen van het vermogen van een onderneming als bedoeld in art. 35b lid 2 onderdeel a SW heeft verkregen en dat hieronder zowel de activa als de passiva worden begrepen. Dit houdt volgens de rechtbank dan in dat de overgenomen passiva voor belanghebbende reeds onderdeel van de verkrijging als bedoeld in art. 35b lid 2 SW uitmaken en geen (afzonderlijke) tegenprestatie in de zin van art. 7c Uitv. reg. SW vormen. De overgenomen passiva kunnen volgens de rechtbank dan ook niet in mindering worden gebracht op de liquidatiewaarde. De rechtbank vermindert de conserverende navorderingsaanslag nog wel, omdat de inspecteur het eens is met de door belanghebbende voorgestelde toerekening van de belastinglatentie.

Hof Leeuwarden oordeelt dat de door de inspecteur verdedigde opvatting weliswaar mogelijk is, maar dwingt de tekst van de wet niet noodzakelijk in de door de inspecteur verdedigde richting. Vervolgens stelt het hof vast dat de door de inspecteur voorgestane interpretatie tot een ongelijke behandeling van rechtens gelijke gevallen lijdt. Het hof geeft daarna aan dat art. 7c Uitv. reg. SW zo moet worden verstaan dat bij de schenking van een onderneming onder de verplichting de langlopende schulden van de schenker(s) over te nemen, deze overgenomen langlopende schulden als "tegenprestatie of onder een last" als bedoeld in dat artikel dienen te worden aangemerkt. Het gelijk is aan belanghebbende. Het hof vernietigt de conserverende navorderingsaanslag.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Leeuwarden

Editie: 18 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen