Sinds 1 januari 2013 is osteopaat X btw verschuldigd over de door hem verleende diensten. X is het hier echter niet mee eens en maakt bezwaar tegen de op aangifte voldane btw over de eerste drie kwartalen van 2013. X verzoekt om de bezwaren aan te houden in verband met een proefprocedure, en maakt ook bezwaar tegen alle daaropvolgende periodes. Op 27 maart 2015 oordeelt de Hoge Raad (nr. 13/02667, V-N 2015/19.18) dat de dienstverlening van X onder het bereik van de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel g Wet OB 1968 valt. De inspecteur stelt in 2017 vast dat over 2014 geen bezwaarschriften zijn ingediend, en dat het in 2013 ingediende bezwaarschrift prematuur was. De inspecteur verklaart de bezwaren vervolgens niet-ontvankelijk.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat er sprake is van premature bezwaarschriften en dat deze terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Ten aanzien van het bezwaarschrift dat te laat is ingediend, stelt de rechtbank dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het feit dat de voormalige accountant geen bezwaarschriften heeft ingediend, terwijl dit wel was afgesproken, levert namelijk geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Deze fout komt voor rekening van X.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 12 maart