Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X het prepensioen over de jaren 2007 - 2011 pas in 2011 heeft genoten. De uitkering was namelijk pas vorderbaar en inbaar na de uitspraak van de civiele rechter in 2011.

X sluit in 2006 een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever over zijn uitdiensttreding. Hierbij wordt overeengekomen dat X gebruik gaat maken van zijn FPU-recht. X vordert vervolgens vernietiging van de overeenkomst, omdat hij het niet eens is met zijn ontslag. In 2011 oordeelt de civiele kamer van Hof 's-Hertogenbosch dat er geen grond voor vernietiging is. Vervolgens wordt het prepensioen over de jaren 2007 - 2011 in één bedrag uitbetaald. X verantwoordt in zijn IB-aangifte 2011 alleen maar het bedrag dat betrekking heeft op 2011. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X de gehele uitkering in 2011 heeft genoten, omdat de uitkering in de jaren 2007 - 2010 niet vorderbaar en inbaar was.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X het prepensioen over de jaren 2007 - 2011 pas in 2011 heeft genoten. Het hof wijst daarbij op de IB-procedure van de echtgenote van X over het jaar 2007. In die procedure stelde de Hoge Raad (31 januari 2014, nr. 13/02149, V-N 2014/13.1.5) vast dat de echtgenote geen recht had op de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, omdat X in 2007 geen inkomen heeft genoten. Het hof motiveert zijn oordeel vervolgens uitgebreid, omdat X persisteert in zijn stelling dat de uitkering vóór 2011 reeds vorderbaar en inbaar was. Het hof verwerpt hierbij onder andere een beroep van X op een arrest van de Hoge Raad uit 1953. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 7 februari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen