De Hoge Raad stemt in met het oordeel van het hof dat de prijs bij verkoop van een woning aan de zittende huurder een rol kan spelen bij de bepaling van de WOZ-waarde. 

Belanghebbende, X, is een stichting die woningen verhuurt in de gemeente Westerveld. In geschil is de WOZ-waarde 2011 (waardepeildatum 1 januari 2010) van vier van haar woningen. Twee van deze woningen zijn in 2011 verkocht, waarbij het gaat om een verkoop door X aan de zittende huurder.

De Hoge Raad stemt in met het oordeel van het hof dat de prijs bij verkoop van een woning aan de zittende huurder een rol kan spelen bij de bepaling van de WOZ-waarde. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de met deze verkopen behaalde prijzen lager zijn geweest dan de waarde in het economische verkeer van de desbetreffende woningen. Dit oordeel van het hof geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De Hoge Raad merkt daarbij nog op dat het hof de verkoopprijs aan de zittende huurder niet heeft aangemerkt als de waarde in het economische verkeer als bedoeld in art. 17 lid 2 Wet WOZ. Het hof heeft slechts geoordeeld dat de omstandigheid dat een dergelijke verkoopprijs niet tot uitgangspunt kan worden genomen, niet betekent dat daaraan geen enkele bewijskracht kan worden toegekend. Het middel van B&W van de gemeente Westerveld faalt op dit punt. Het cassatieberoep is toch gegrond, omdat het hof ten onrechte viermaal in plaats van eenmaal griffierecht heeft geheven.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Algemene wet bestuursrecht 8:41

Algemene wet bestuursrecht 8:108

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Hoge Raad

Editie: 28 april

53

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen