Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X zich op de met het EU-recht verenigbare wettelijke regeling kan beroepen. Of de (voordeligere) forfaitaire regeling, waar X cv zich ook op kan beroepen, in strijd is met het EU-recht is dan niet van belang.

Tot het bedrijfsvermogen van X cv hoort een auto. X cv stelt de auto ter beschikking aan haar beherend vennoot. X cv brengt de op het gebruik en aanschaf van de auto drukkende btw volledig in aftrek. In de btw-aangifte voor het tijdvak oktober-december 2011 geeft X cv voor het privégebruik van de auto over het eerste halfjaar van 2011 een bedrag aan van € 539. Voor het tweede halfjaar maakt X cv gebruik van de forfaitaire regeling (2,7% van de catalogusprijs). X cv stelt dat de forfaitaire regeling in strijd is met het EU-recht. Rechtbank Gelderland oordeelt dat eventuele strijdigheid van de forfaitaire regeling met het EU-recht geen gevolgen heeft voor de forfaitaire regeling als zodanig. Ook heeft het volgens de rechtbank geen gevolgen voor art. 4 Wet OB 1968. De rechtbank verwijst daarbij naar de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank wijst er vervolgens op dat X cv aannemelijk moet maken dat zij meer btw op aangifte heeft voldaan dan zij op grond van art. 75 EG-richtlijn 2006/112 is verschuldigd. Volgens de rechtbank is X cv hierin niet geslaagd. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat sinds 1 juli 2011 een regeling geldt op grond waarvan niet meer belasting voor het privégebruik van een auto wordt geheven dan volgens de in de btw-richtlijn neergelegde maatstaf toelaatbaar is. Of de forfaitaire regeling dan al of niet in strijd met het EU-recht is, is volgens het hof dan niet van belang. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 4 + 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 28 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen