X exploiteert een privéhuis waarbij kamers worden verhuurd aan prostituees. De inspecteur stelt dat de prostituees in privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn bij X en legt een naheffingsaanslag loonbelasting op. X doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt verder dat geen sprake is van een dienstbetrekking. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan X is opgelegd. Volgens Rechtbank Breda moet de naheffingsaanslag worden vernietigd omdat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. In hoger beroep gaat het om het antwoord op de vraag of sprake is van een dienstbetrekking tussen X en de prostituees. In het bevestigende geval is in geschil of de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
Volgens Hof 's-Hertogenbosch rust de bewijslast dat hier sprake is van een dienstbetrekking op de inspecteur. Hij maakt niet aannemelijk dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van een dienstbetrekking. Het hof acht aannemelijk geworden dat X niet het recht heeft van de prostituees te eisen dat zij werkzaamheden verrichten, noch dat hij de bevoegdheid heeft bindende aanwijzingen te geven over de wijze waarop zij hun diensten moeten verrichten. Een gezagsverhouding tussen X en de prostituees ontbreekt dan ook. Reeds op grond hiervan is van een dienstbetrekking geen sprake. Overigens wordt evenmin voldaan aan de andere voorwaarden voor het bestaan van een dienstbetrekking (persoonlijk verrichten van arbeid en verplichting tot het betalen van loon). Ten slotte overweegt het hof dat de inspecteur tevergeefs heeft gesteld dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Het hoger beroep is ongegrond. De staatssecretaris ziet af van het instellen van beroep in cassatie.