Op 7 juli 2014 overlijdt de oom van X (verzoeker). X erft als enig erfgenaam een bedrag onder de last om een bedrag schuldig te erkennen aan zijn kinderen. X verzoekt om grond van art. 4:134 BW om deze ik-opa-clausule op te heffen, omdat door de wijziging van art. 10 SW 1956 per 1 januari 2010 de clausule niet leidt tot een belastingbesparing maar juist tot extra belasting.
De civiele kamer van Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwerpt het verzoek van X tot opheffing van de aan hem opgelegde testamentaire last, zijnde een ik-opa-clausule. De rechtbank stelt voorop dat art. 4:134 lid 1 sub a BW bepaalt dat de rechter op verzoek van degene op wie de testamentaire last rust deze last kan wijzigen of geheel of gedeeltelijk op kan heffen, op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de ongewijzigde instandhouding van de last, uit een oogpunt van de daarbij betrokken persoonlijke en maatschappelijke belangen, ongerechtvaardigd zou zijn. De ik-opa-clausule die in het testament is opgenomen, moet echter worden aangemerkt als een legaat en niet als een last in de hiervoor bedoelde zin. Dit gelet op het vorderingsrecht dat de oom van X heeft toegekend aan de kinderen van X. De rechtbank wijst het verzoek van X af en merkt daarbij op dat de gevolgen van het testament door art. 10 lid 9 SW 1956 niet zo ernstig zijn als ze door X zijn voorgespiegeld.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 15 september