De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof om het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten niet zonder meer begrijpelijk is. De zittingsrechter geeft namelijk met terughoudendheid toepassing aan de bevoegdheid om een wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen.

De advocaat van X doet ter terechtzitting van 15 mei 2019 een verzoek tot wraking tegen de leden van het hof die met de behandeling van de zaak belast zijn. De strafkamer van Hof Arnhem-Leeuwarden beslist om het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten en niet in handen te stellen van de wrakingskamer. Er is reeds een wrakingsverzoek geweest in deze zaak op 11 oktober 2018. Dat verzoek is afgewezen. Daarna is er een brief van 25 februari 2019 gekomen waarin de raadsman de samenstelling verzoekt zich terug te trekken, zich te verschonen. De samenstelling heeft toen gezegd daar geen aanleiding toe te zien. Het hof merkt op dat het tweede verzoek is gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich allemaal hebben voorgedaan voor 11 oktober 2018 en verwijst naar art. 513 lid 4 Sv. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof om het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad merkt hierbij op dat de zittingsrechter met terughoudendheid toepassing geeft aan de bevoegdheid om een wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen. Verder wijst de Hoge Raad op het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de door het hof niet voldoende kenbaar in zijn overwegingen betrokken omstandigheid dat door de advocaat is aangevoerd dat het verzoek op andere gronden berustte dan het eerdere wrakingsverzoek. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)

Editie: 19 maart

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen