Eiser, X, schrijft op 2 mei 2005 een e-mail aan de gemeente Venray waarin hij verzoekt om vrijstelling van legeskosten wegens het doorlopen van een vrijstellingsprocedure ex. art. 19 WRO. De nota waarin deze leges worden geheven, heeft als dagtekening 23 september 2005. Op 21 augustus 2009 wijst de heffingsambtenaar van de gemeente Venray het bezwaar van X af. In beroep bestrijdt X nog steeds de nota leges maar beroept hij zich ook op overschrijding van de redelijke termijn van geschilbeslechting. In een tussenuitspraak verklaart Rechtbank Roermond het beroep van X tegen de legesnota ongegrond (Rechtbank Roermond 25 augustus 2011, nr. AWB 09/1387, LJN: BU5841). De rechtbank constateert wel een overschrijding van de redelijke termijn. Alleen nog in geschil is welk gedeelte van de termijnoverschrijding aan de heffingsambtenaar is toe te rekenen en welk gedeelte aan de Staat.
Rechtbank Roermond oordeelt in de einduitspraak dat de redelijke termijn om in belastingzaken te beslissen op bezwaar een half jaar is. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat voor de berechting van de zaak in eerste aanleg geldt dat de rechtbank moet beslissen uiterlijk twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen (HR 22 april 2005, nr. 37 984, V-N 2005/22.6). In deze termijn van twee jaar is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. Over de verdeling van deze termijn heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgesproken. De Centrale Raad van Beroep heeft dit wel gedaan en geoordeeld dat de behandeling van een bezwaar hooguit een half jaar mag duren en de behandeling van het beroep maximaal anderhalf jaar (CRvB 26 januari 2009, nr. 05/1789 WAO, LJN: BH1009). De rechtbank sluit zich bij deze termijnen aan aangezien het hier niet om een ingewikkeld bezwaar gaat. Dat de gemeente destijds op grond van art. 25, eerste lid, AWR een termijn van een jaar had om te beslissen op bezwaar, doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande en rekening houdend met een overlapping dient de heffingsambtenaar € 3750 te betalen en de Staat € 750.