Rijnvarende X stelt dat hij in de periode 1 januari 2010 tot 31 oktober 2014 niet verplicht verzekerd is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Tijdens de procedure stemt hij in met het voorstel van de inspecteur om voor de jaren 2010 en 2011 de beslistermijnen op het bezwaar te verlengen met de periode die ligt tussen de beslisdatum en de datum van de uitspraak op bezwaar. In hoger beroep verzoekt hij om een immateriële schadevergoeding. Hof Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding omdat de redelijke termijn niet is overschreden. Volgens het hof vormt de instemming met verder uitstel van de uitspraak op bezwaar namelijk een bijzondere omstandigheid waardoor de redelijke termijn voor behandeling van de zaak in bezwaar en beroep wordt verlengd. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn in bezwaar en beroep niet wordt verlengd bij instemming met verder uitstel van de uitspraak op bezwaar. Dit vormt geen bijzondere omstandigheid. Het aanhouden van een bezwaarschrift in verband met prejudiciële vragen die aanhangig zijn bij het Hof van Justitie EU vormt wel een bijzondere omstandigheid. Nu de procedure bij het Hof van Justitie EU een jaar heeft bedragen, is de redelijke termijn met drie jaren en vijf maanden overschreden (2010) en twee jaren en vijf maanden (2011). De Hoge Raad kent een immateriële schadevergoeding van € 6000 (2010: € 3500 en 2011: € 2500) toe aan X.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:88
Algemene wet bestuursrecht 7:10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Premieheffing
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 juni