Rechtbank Breda oordeelt dat de handelswijze van de inspecteur in het licht van het late moment van inkeer geen schending is van het beginsel van fair play.

De heer X heeft in zijn ib/pvv-aangifte over 1997 en vermogensbelasting over 1998 geen buitenlands inkomen of vermogen vermeld. Op advies van zijn advocaat/gemachtigde wordt op 30 december 2009 een Verklaring Vrijwillige Verbetering ten behoeve van X ingeleverd bij de inspecteur van kantoor Breda. De melding vindt bewust plaats aan het einde van 2009 om de navorderingstermijn van twaalf jaar aanzien van het jaar 1997 te frustreren. In geschil is de ib/pvv-navorderingsaanslag over 1997 naar een geschat bedrag. Op 31 december 2009 is deze aanslag aan X overhandigd, aangezien hij op dat moment niet akkoord wilde gaan met een verlenging van de navorderingstermijn.

Rechtbank Breda oordeelt dat de handelswijze van de inspecteur in het licht van het late moment van inkeer geen schending is van het beginsel van fair play. X heeft deze handelswijze zelf over zich afgeroepen. Het maakt niet uit dat X niet in de gelegenheid is gesteld om met zijn advocaat te overleggen. Feitelijk was dat ook onmogelijk, aangezien deze dit met al zijn circa 30 cliënten en in een zeer kort tijdsbestek had moeten afstemmen. Het doet er ook niet toe dat mogelijk bij een "substantieel" aantal cliënten van de advocaat navordering achterwege is gebleven. De inspecteur weerspreekt terecht dat sprake is van begunstiging in de meerderheid van de gevallen. Afstemming tussen de eenheden was namelijk moeilijk gezien het late moment van inkeer. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Breda

2

Gerelateerde artikelen