Belanghebbende (X) koopt in de jaren 1997 en 1998 een aandeel in de economische blote eigendom van een drietal panden van bv's waarin hij indirect een a.b. heeft. De bv's behouden zich het recht van vruchtgebruik voor gedurende een periode van twintig jaar. De bv's zijn de juridische eigenaren van de panden en dragen het risico van tenietgaan van de opstallen. Niet in geschil is dat de panden in gebruik zijn bij de bv's. In zijn IB-aangifte over het jaar 2001 rekent belanghebbende de blote eigendom van de panden tot het inkomen uit sparen en beleggen. De inspecteur rekent het aandeel in de blote eigendom van de panden echter tot het inkomen uit werk en woning. Rechtbank Breda oordeelt dat op grond van de wetsgeschiedenis het begrip ‘ter beschikking stellen' in artikel 3.92 Wet IB 2001 ruim moet worden uitgelegd. Dat het geval van belanghebbende niet expliciet in de wetsgeschiedenis wordt genoemd is volgens de rechtbank niet van belang. De tbs-regeling van artikel 3.92 Wet IB 2001 is van toepassing. Door deze uitleg wordt het meeste recht gedaan aan de ratio van de wettelijke regeling, namelijk het voorkomen van ongewenste belastingarbitrage in gelieerde verhoudingen. Belanghebbendes beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.