Belanghebbenden, de heer X en zijn echtgenote, zijn volgens de Hof Den Haag (9 oktober 2013, nr. 11/00784) terecht geïdentificeerd als houders van een bankrekening bij Van Lanschot Luxemburg in 1994 en 1996. De saldi daarvan waren gemiddeld (omgerekend) ruim € 850.000. Het meeste geld was toen belegd in obligaties, effecten en beleggingsfondsen. Thans is in geschil of de inspecteur voor het jaar 2009 terecht een informatiebeschikking (art. 52a AWR) heeft genomen. X en zijn echtgenote ontkennen in 2009 een buitenlandse bankrekening te hebben en willen ook geen gegevens verstrekken over de besteding van hun vermogen na 1996. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de opgevraagde informatie voor de belastingheffing van X en zijn echtgenote voor 2009 van belang kan zijn. Die informatie zou opheldering kunnen geven over de vraag of zij nog steeds over verzwegen vermogen beschikken. Het is namelijk gelet op de hoogte van de saldi en de beleggingswijze aannemelijk dat zij een belegging voor de lange termijn hebben aangehouden. Het is dus niet uitgesloten dat zij in de onderhavige jaren nog steeds over (een deel van) dat vermogen beschikken. Het beroep van X en zijn echtgenote is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a