Aan belanghebbende, X, zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2003, 2004 en 2005. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd. De inspecteur verklaart de bezwaren van X niet-ontvankelijk. X komt in beroep. Rechtbank Arnhem verklaart echter ook de beroepen wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. X komt in hoger beroep.
Hof Arnhem overweegt dat de beroepschriften niet binnen de wettelijke termijn zijn ingediend en dat er niet sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Volgens het hof heeft de inspecteur echter ten onrechte geen uitspraak gedaan betreffende de vergrijpboeten die in verband met de navorderingsaanslagen zijn opgelegd. X heeft in zijn bezwaarschriften geen gronden tegen de boeten aangevoerd, maar heeft ook niet uitdrukkelijk aangegeven dat hij niet tegen die boeten in bezwaar is gekomen. Aangezien de vergrijpboeten op dezelfde aanslagbiljetten als de navorderingsaanslagen staan vermeld, wordt onder deze omstandigheden op grond van het tweede lid van artikel 24a AWR een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag geacht mede te zijn gericht tegen de boete. De inspecteur heeft slechts de bezwaren tegen de navordering niet-ontvankelijk verklaard en daarin geen enkele verwijzing opgenomen naar de boeten. Volgens het hof heeft de inspecteur dan geen uitspraak op X' bezwaren tegen de boeten gedaan. Het hof overweegt dat het beroep van X bij de rechtbank ook moet worden opgevat als een beroep tegen het niet-tijdig doen van uitspraken op het bezwaar tegen de vergrijpboeten. Het hoger beroep is gegrond en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank. De rechtbank moet het beroep tegen de fictieve weigeringen alsnog in behandeling nemen.