Hof Amsterdam beslist dat de rechtbank het beroep van X, tegen een ambtshalve genomen beschikking inzake proceskostenvergoeding, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

X maakt bezwaar tegen een navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 2007 en verzoekt daarbij om een vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase. In de uitspraak op bezwaar van 22 december 2011 geeft de inspecteur geen antwoord op het verzoek om proceskostenvergoeding. Bij een latere ambtshalve beschikking van 12 juli 2013 wordt aan X alsnog een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend. X stelt beroep in tegen deze laatste beschikking. Rechtbank Noord-Holland verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk. De beschikking moet worden aangemerkt als een op grond van art. 65 AWR ambtshalve genomen besluit waartegen geen beroep open staat. X komt in hoger beroep. Hof Amsterdam beslist dat de beslissing van 12 juli 2013 op één lijn dient te worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar waartegen afzonderlijk beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank (vgl. HR 14 november 2014, V-N 2014/59.4).Tegen de beschikking is tijdig beroep ingesteld. Het beroep is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is gegrond. Volgt terugverwijzing naar de rechtbank ter behandeling van het materiële geschil.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Algemene wet inzake rijksbelastingen 65

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 6 februari

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen