B houdt de aandelen in Q bv, dat de aandelen in A bv houdt. A bv houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. Medio 2000 sluit C een arbeidsovereenkomst met X bv. B stelt hem hierbij in het vooruitzicht dat hij medeaandeelhouder in A bv zal worden. A bv verkoopt vervolgens een woning voor ruim € 1,3 mln aan C. Aan de woning wordt in de jaren 2000-2004 voor € 1,7 mln verbouwd. De verbouwingskosten worden gedragen door A bv. Naar aanleiding van een FIOD-onderzoek naar de verbouwingskosten, legt de inspecteur LB-naheffingsaanslagen op aan X bv. Volgens de inspecteur moeten de verbouwingskosten namelijk als loon worden aangemerkt.
Hof Amsterdam (MK IV, 17 april 2014, 12/00283 t/m 12/00286, V-N Vandaag 2014/884) oordeelt dat de inspecteur het door C genoten voordeel terecht als loon uit dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen. Het hof overweegt daarbij dat de verbouwingskosten op instigatie van X bv zijn gedaan en dat zowel X bv als C wisten dat deze voordelen ten gunste van C kwamen. Het hof hecht hierbij ook belang aan de omvang van de verbouwingskosten. Het hof merkt verder nog op dat het, mede gezien de verklaringen van C, duidelijk is dat het genoten voordeel zijn grond vindt in de dienstbetrekking van C bij X bv en niet zijn grond vindt in een samenwerkingsovereenkomst tussen C en B. De naheffingsaanslagen blijven in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 10