Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de commerciële en economische realiteit is dat A bv de afnemer is van de reclamediensten van X bv. De plaats van dienst ten aanzien van de reclamediensten van X bv ligt dan in Nederland. De BTW-naheffingsaanslag is in beginsel terecht opgelegd.

Belanghebbende, X bv, drijft een onderneming, onder meer op het gebied van reclame. In 2000 komen X bv en het Zwitserse M AG overeen dat X bv voor eigen rekening mailings verzorgt. Op de facturen die X bv aan M AG uitreikt, wordt geen BTW vermeld. Wel brengt X bv alle aan haar in rekening gebrachte BTW in aftrek. Naar aanleiding van een in 2005 gestart boekenonderzoek legt de inspecteur een BTW-naheffingsaanslag van € 12,4 mln op aan X bv. Hij stelt dat X bv BTW in rekening had moeten brengen in verband met de aan M AG verrichtte diensten, omdat volgens hem een in Nederland gevestigde, met X bv gelieerde, vennootschap (A bv) de afnemer is van de diensten. X bv stelt echter dat zij aan een boekenonderzoek uit 2002 het vertrouwen mag ontlenen dat over de aan M AG gerichte facturen geen BTW is verschuldigd. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv aan een boekenonderzoek uit 2002 het vertrouwen mag ontlenen dat voor de aan M AG gerichte facturen geen BTW is verschuldigd en vernietigt de naheffingsaanslag. De staatssecretaris gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het subsidiaire standpunt van de inspecteur dat X bv niet te goeder trouw was en verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de commerciële en economische realiteit is dat A bv de afnemer is van de reclamediensten van X bv. De plaats van dienst ten aanzien van de reclamediensten van X bv ligt in Nederland. De BTW-naheffingsaanslag is dan in beginsel terecht opgelegd. Vervolgens stelt het hof vast dat X bv geen vertrouwen kan ontlenen aan de uitlatingen van de inspecteur, omdat een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. Niet M AG was de opdrachtgever, maar A bv. Er was geen wijziging qua opdrachtgever. Verder is er volgens het hof ook geen sprake van een beperking van het EU-rechtelijke verdedigingsbeginsel. X bv en de inspecteur hebben namelijk uitgebreid gecommuniceerd over de kwestie. X bv heeft dan ook meerdere keren kunnen reageren op het voornemen van de inspecteur om een BTW-naheffingsaanslag op te leggen. Het hof vermindert de naheffingsaanslag nog wel omdat de inspecteur zich conformeert aan het oordeel van Hof 's-Hertogenbosch over het antwoord op de vraag of de BTW onderdeel uitmaakt van de gefactureerde vergoeding.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 32

Wet op de omzetbelasting 1968 6

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Omzetbelasting, Europees belastingrecht

Editie: 18 september

Informatiesoort: VN Vandaag

279

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen