Belanghebbende, X, is een Liechtensteinse rechtspersoon (een Anstalt) waarvan het kapitaal niet in aandelen is verdeeld. Zij drijft in Nederland een onderneming. Zij bezit 3 van de 35 aandelen in een dochtermaatschappij waarvan de overige 32 op naam staan van één van haar twee directeuren die ook de enige gerechtigde is tot de rechtspersoon. In de jaren 50 heeft een hoogleraar een bereidingswijze voor een plantaardig voedingssupplement ontwikkeld dat onder een merknaam wereldwijd op de markt is gebracht. In de jaren 90 ontstaat een oplopend conflict over de vraag wie gerechtigd is om in licentie het supplement onder de merknaam te verhandelen. Daarbij zijn ook de rechten van de dochtermaatschappij van groot belang. X geeft vanaf 1991 € 4 miljoen uit voor het wereldwijde deponeren en registreren van de merknaam en voor de verwerving van een Amerikaans octrooi. Uiteindelijk verkopen de eigenaren hun rechten op de merknaam in 2003 voor € 3.620.570. Het bedrag is geheel aan X uitbetaald, waarna X € 1,3 miljoen als informele kapitaalstorting door de directeur aan X kwalificeert. De inspecteur stelt dat bedrag echter vast op € 200.000 en verhoogt de belastbare winst bij X met een bedrag van € 1.100.000.
Hof Amsterdam verenigt zich met de opgelegde aanslag Vpb 2003 maar geeft aan dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld omdat het hof de aftrek van € 200.000 niet terecht vindt. De directeur heeft nooit enige financiële bijdrage geleverd aan de juridische verwerving en exploitatie van de merknaam. Deze kosten zijn steeds volledig door X gedragen. De directeur heeft voor de exploitatie van de merknaam ook nooit opbrengsten ontvangen. De volledige opbrengst had aan X toegerekend kunnen worden, aldus het hof.