Belanghebbende, X, verricht als Rijnvarende werkzaamheden voor het Liechtensteinse A AG. De SVB geeft een A1-verklaring af waarin de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op X van toepassing wordt verklaard. In zijn IB-aangifte 2016 verzoekt X om PVV-vrijstelling. De inspecteur verleent de vrijstelling niet. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur Rijnvarende X in 2016 terecht verzekerd heeft geacht voor de volksverzekeringen en in de PVV heeft betrokken. Nu de door SVB afgegeven A1-verklaring niet is ingetrokken of ongeldig is verklaard, zijn de inspecteur en de belastingrechter gebonden aan deze verklaring. Verder kan art. 73 Toepassingsverordening geen grond vormen voor de inspecteur om in de IB-aangifte verrekening van premies toe te staan. De A1-verklaring staat namelijk definitief vast. X gaat in cassatie.

Advocaat-Generaal Wattel concludeert dat, op basis van de onherroepelijke A1-verklaring, het Nederlands sociaalverzekeringsrecht van toepassing is. De belastingrechter kan het verzoek van X om niet het Nederlandse maar het Liechtensteinse socialeverzekeringsrecht van toepassing te verklaren niet inwilligen. Geschillen over de stelselaanwijzing kunnen niet worden opgelost door de inspecteur of de belastingrechter en ontdubbeling van premieheffing kan niet worden bewerkstelligd door de inspecteur en niet worden beoordeeld door de belastingrechter. Alleen de SVB en de socialezekerheidsrechter zijn daartoe bevoegd. Van ambtswege gaat de A-G nog uitgebreid in op de mogelijkheid om de in Liechtenstein geheven premies te verrekenen met de Nederlandse premieschuld. Volgens de A-G is de inspecteur verplicht om, ongeacht eventuele nationale verjaringstermijnen, tot verrekening over te gaan van door Liechtenstein aan de SVB of de Belastingdienst overgemaakte bedragen die in Liechtenstein van X als premie zijn geheven over de periode 1 januari 2016 - 10 mei 2016. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

Lees ook het thema: Internationale sociale zekerheid.

[Bron Uitspraak]